Nieuws

Grasopname stimuleren met bijvoeding

Gepubliceerd op
5 december 2016

Amazing Grazing richt zich op onderzoek dat streeft naar een zo hoog mogelijke grasopname en -benutting door de koe. De hoeveelheid en de samenstelling van de bijvoeding heeft invloed op de grasopname. Hiermee is bijvoeding een belangrijke bouwsteen voor (toekomstige) beweidingsystemen. Het onderzoek naar deze bouwsteen is mede gefinancierd met PPS Feed4Foodure en een bijdrage van het Melkveefonds.

Bouwsteen Bijvoeding

Het overgrote deel van de melkveehouderijbedrijven met weidegang verstrekt ruwvoer als bijvoeding. Grasgroei is variabel. Met het aanpassen van de hoeveelheid bijvoeding aan de actuele grasgroei, kunnen schommelingen in de het grasaanbod worden opgevangen. Bovendien kan zo de beschikbare grasvoorraad voor beweiding beter worden beheerst.

Verder kan met bijvoeding het rantsoen worden geoptimaliseerd wat een overmaat of tekort aan energie en eiwit in het rantsoen voorkomt. Op bedrijven met een hoge veebezetting met meer fan 5 koeien per hectare is bijvoeding noodzakelijk; vooral omdat het grasaanbod geringer is dan de totale behoefte aan ruwvoer.
Op Dairy Campus en Zegveld wordt gezocht naar mogelijkheden om via samenstelling van de bijvoeding de grasopname te stimuleren en zo melkkoeien efficiënter te laten grazen. De vraag luidt: gaan koeien meer en efficiënter grazen (met minder weideresten) als ze bijvoeding krijgen met een laag gehalte pensafbreekbaar eiwit (OEB).
Uit eerder onderzoek is gebleken dat koeien het OEB-niveau in het rantsoen zelf optimaliseren. Nadat koeien een maaltijd met een laag OEB-gehalte hebben gehad, geven ze bij de volgende maaltijd de voorkeur aan een rantsoen met een hoog gehalte, en omgekeerd. De onderzoeksvraag is of dit mechanisme ook bij beweiding werkt.

Opzet onderzoek

Het onderzoek wordt gedaan met vier groepen koeien, twee per beweidingssysteem (stripgrazen en standweiden). In elk systeem krijgt één groep bijvoeding met een laag OEB-gehalte (0) en één met een hoog OEB-gehalte (500). Op Zegveld en Dairy Campus worden daarvoor twee soorten krachtvoer verstrekt met respectievelijk -55 en +55 OEB/kg drogestof. Het ruwvoer bestaat uit circa 8-9 kg DS snijmais (Dairy Campus) of graskuil (Zegveld).

Voorlopige resultaten 2016

De analyses van de ammoniakconcentratie in de pens, laten zien dat er duidelijke verschillen zijn ontstaan in het OEB-niveau. Hoe hoger de ammoniakconcentratie, des te hoger het OEB-aanbod (zie figuur 1). Verder valt op dat standweiden resulteert in systematisch hogere ammoniakgehalten in de pens. Wellicht komt dit doordat bij standweiden het gras een hoger eiwitgehalte had, wat mogelijk verklaarbaar is doordat het gras meer eiwitrijk blad en minder stengel bevat.

Figuur 1: Verloop ammoniak gehalte in de pens over de dag op Dairy Campus. Op tijdstip 12.00 en 15.00 uur werden de koeien geweid, op tijdstip 21.00 en 4.00u waren de koeien opstal en hadden de beschikking over snijmais.
Figuur 1: Verloop ammoniak gehalte in de pens over de dag op Dairy Campus. Op tijdstip 12.00 en 15.00 uur werden de koeien geweid, op tijdstip 21.00 en 4.00u waren de koeien opstal en hadden de beschikking over snijmais.

In tabel 1 staan de voorlopige resultaten van de opname van de bijvoeding op Dairy Campus. De hoeveelheid bijvoeding (kg DS) die is verstrekt, verschilde niet tussen de behandelingen met een hoog en laag OEB-niveau. De koeien met een laag OEB-niveau hebben meer snijmais laten liggen.

Opname bijvoeding

Ook zien we een systematisch verschil tussen roterend standweiden en stripgrazen. De koeien op roterend standweiden hebben gemiddeld over het gehele weideseizoen 0,5 kg DS meer bijvoeding opgenomen (8 tegenover 8,5 kg). Dit verschil ontstond vooral in het tweede deel van het weideseizoen.